Heeft u mijn Praatje van vorige week gelezen? Dat was een bijzondere. Niet zozeer vanwege de inhoud, die was gewoon goed, zoals u van mij gewend bent. Ik kwam er deze week achter dat het de zeshonderdste was die u op uw scherm kon lezen.
In 2009 heb ik tien columns van mijn broer Dick gebundeld in een boekje. In het voorwoord schreef Hugo Borst: “Vanuit zijn graf heeft Dick mij meer dan eens laten lachen. Ik ben hem daar dankbaar voor.” Dick kon niets meer toevoegen aan zijn oeuvre en ik kon niet in zijn voetsporen treden, daar was hij te goed voor. En toch leek het mij wel wat om het ook eens te proberen. In 2010 was dat. Stukjes van ongeveer 500 woorden, want dat deed Dick ook. Ik wilde het geen columns noemen. Dat zou aanmatigend zijn. Youp van ’t Hek en Hugo Borst schrijven columns. Volgens Van Dale is een column “een regelmatige bijdrage aan een krant, tijdschrift of site met een bijzondere eigen inhoud”. Volgens Wikipedia is het “een regelmatig verschijnend, kort stukje proza van een bepaalde auteur”. Mijn stukjes werden “Praatjes”, want praatjesmakers hoef je niet altijd serieus nemen. In de loop der jaren werden ze steeds korter. Van vijfhonderd, naar vierhonderd en tegenwoordig zijn ongeveer driehonderdvijftig woorden genoeg. Dat heeft niets met luiheid te maken. Ik doe het voor u. U heeft het tenslotte ook druk en dan is zo’n verhaal van vijfhonderd woorden natuurlijk al snel te lang. Ik hoop dat u blijft lezen en dat u soms instemmend knikt, maar de wenkbrauwen mogen ook best gefronst worden. Een kleine glimlach gevolgd door een duimpje is natuurlijk het allermooiste. Inmiddels zijn we twaalf jaar en zeshonderd Praatjes verder. Je zou kunnen zeggen dat er wel een regelmaat in zit. Volgens Van Dale komen mijn stukjes in aanmerking voor de titel column. Ik heb het overwogen, maar ach. Als u van een zekere leeftijd bent, heeft u vast de columns van Simon Carmiggelt wel eens gelezen. Hij noemde dat Kronkels. Ik houd het toch maar gewoon bij Praatjes.