Dierendag
Afgelopen vrijdag was het dierendag. Die dag gaat bij ons thuis ongemerkt voorbij. Afgezien van af en toe een grote bruine spin die onder de vloer vandaan komt, zijn er bij ons geen dieren in huis. En daar ben ik heel tevreden over. Maar er was eens een tijd, heel lang gelden, ik was nog een kleine jongen, dat ik graag een hondje wilde. Op een mooie zondag waren wij met het gezin naar Antwerpen gereden. Parkeren deed mijn vader in de Jezusstraat. Dat vonden wij grappig. Daarvandaan was het niet zo heel ver lopen naar de vogeltjesmarkt, het doel van ons bezoek. Vol bewondering keken we naar de kippen en eenden die verhandeld werden. Ze werden zonder pardon bij de vleugels gepakt, in een doos gepropt en aan de nieuwe eigenaar meegegeven. In die tijd deden we nog niet aan mensenrechten voor dieren. Eenmaal bij de zoogdieren aanbeland, moeten mijn ouders spijt gekregen hebben van het dagje uit. Natuurlijk wilde ik ook een konijn. Maar bij de afdeling puppy’s was het hek van de dam. “Ik wil zo’n een hondje!” “Nou, we hebben al twee parkieten”, zal mijn moeder gezegd hebben. “En wie maakt die kooi elke week schoon? Juist. We gaan nu echt geen hondje kopen.” Ik heb nog een tijdje doorgezeurd, maar mijn goede ouders hielden voet bij stuk. En daar ben ik ze, met terugwerkende kracht, nog altijd dankbaar voor. Ze hadden het al snel gezien; die kleine Ronnie is niet in de wieg gelegd om dieren te verzorgen.
Ik vind dieren best leuk hoor, maar ik hoef ze niet in huis. De reiger aan de kant van de sloot vind ik mooi en ik geniet van het getjilp van de vogeltjes in mijn tuin. De katten van de buren verdraag ik prima. Op de een of andere manier snappen die beestjes dat ze niet bij ons in de tuin moeten piesen en poepen. Honden, ook harstikke leuk, zolang de baasjes maar een plastic zakje in de jaszak hebben zitten. Maar de dikke bruine spin, die heeft pech. Die verdwijnt onder mijn grote rubberen schoenzool. Zelfs op dierendag.