De zwarte jongen probeert zich uit alle macht los te werken uit de arm die de witte jongen stevig om zijn nek heeft geklemd. Ze struikelen van de stoep het fietspad op, waardoor ik moet uitwijken. Is hier sprake van etnisch geweld? Sinds George Floyd, ben je toch op je hoede. Moet ik afstappen en die gasten uit elkaar trekken? Of is het al tijd voor 112? Als ik de twee passeer, kijk ik recht in de brede lach van de zwarte jongen. Hier is slechts sprake van twee stoeiende pubervrienden, constateer ik opgelucht en vervolg mijn weg. Blijkbaar was mijn blik nogal streng. Misschien ook het gevolg van mijn stoere zonnebril en het strakke poloshirt. De jongens staken hun gevecht. Achter mij hoor ik een van de twee “kale!” roepen. In een straal van 200 meter zijn de twee jongens en ik de enige levende wezens. Die opmerking moet dus aan mij geadresseerd zijn. Bovendien klopt de beschrijving. Je ziet dat overigens wel vaker. De rivaliserende partijen richten zich spontaan en eensgezind tegen het gezag, zodra deze wil ingrijpen. In een seconde vraag ik mij af of, en zo ja hoe, ik moet reageren. Rij ik rustig door? Steek ik mijn middelvinger op of knijp ik in mijn remmen. Ik kies voor het laatste, zet een voet op de grond en kijk achterom. “Riep je mij?” Ik zie jongens een beetje schrikken. Dit hadden ze niet verwacht. Langzaam sjokken ze mijn richting op. Het duurt te lang om op ze te wachten. Ik zou ook niet weten wat ik verder met de situatie aan moet. Ik snap ook eigenlijk helemaal niet waarom ik in mijn remmen kneep. Wat is het probleem? “Een beetje rustig aan hè”, roep ik en fiets verder. Ik hoor nog net dat één van de twee “grapje” roept. Ik heb een moment van intens geluk. Met mijn zonnebril en mijn blote armen, maak ik blijkbaar nog steeds indruk. En dat op mijn leeftijd.