“Dag meneer, mag ik u iets vragen?” In het winkelcentrum spreekt een vriendelijke meneer van mijn leeftijd mij aan. Het is weekend, ik heb geen haast. “Natuurlijk, wat wilt u weten?” “Gelooft u in de Heer?” Oei, daar had ik even niet op gerekend. Maar als je A zegt, moet je ook B zeggen. “Om u de waarheid te zeggen: niet meer.” De ogen van de man beginnen te stralen. Hij heeft beet. Hier liggen kansen, zie ik hem denken. Hij vraagt mij hoe dat zo gekomen is. Heb ik misschien iets ergs meegemaakt? Even twijfel ik of dit nu de plek is om mijn gebrouilleerde relatie met de Heer te openbaren.
Ik vertel hem hoe ik met de kerk ben opgegroeid. Dat ik ook in de kerk getrouwd ben, maar dat je door het ouder worden ook wijzer wordt. Zoals sommige mensen ineens het licht zien, zo viel bij mij op enig moment het kwartje. Volgens mij is het puur toeval dat mijn wiegje in een liefdevol gezin in Vlaardingen stond. Dat mijn ouders lid waren van de Nederlands Hervormde kerk en ik derhalve, als vanzelfsprekend ook gevormd ben door deze tak van religie. Als mijn wieg in, laten we zeggen, Ankara had gestaan, dan had ik nu waarschijnlijk geen voorhuid meer gehad en was ik er heilig van overtuigd dat de enige waarheid die van de Profeet was. “Datzelfde geldt ongetwijfeld ook voor u”, voeg ik eraan toe. De man vertelt dat hij de kerk ook een tijdje verlaten heeft. Voordat hij zijn zin af kan maken, ga ik door met mijn college. Langzaam zie ik de twinkeling in zijn ogen plaats maken voor wanhoop. Na een kwartiertje en een stuk of drie pogingen om mij te onderbreken, constateert de vriendelijke man dat zijn verhaal bij mij niet wil landen. We wensen elkaar nog een fijne dag. Vijftig meter verder vraag ik mij af welk verhaal hij nu eigenlijk bedoelde. Hij is niet aan het woord geweest.
Nog goed dat ik mijn zendingsdrang alleen op deze plek probeer bot te vieren. Ik ben bang dat ik een heel irritant ventje in het winkelcentrum zou zijn.