Een jaar of twintig geleden werd ik wakker uit een nare droom. Ik moest mij niet zo aanstellen en gewoon mijn bord leegeten. Die ochtend heb ik een besluit genomen. Voortaan eet ik alleen nog wat ik lekker vind of waarvan ik denk dat het lekker is. Ik ben geboren en getogen in Nederland en dus bestaat mijn voorgerecht uit tomaten- of kippensoep. Daarna komen de aardappeltjes, dat mag ook in de vorm van patat natuurlijk. Wat groente of sla en daarbij een lekker stukje vlees of vis. Niet rauw. Onze voorouders hebben niet voor niets het vuur uitgevonden. Al die exotische gerechten uit verre vreemde landen zijn aan mij niet besteed. Oké, een broodje shoarma kan wel, maar dan zonder knoflooksaus en een pizza is prima als er ham en ananas op zit. Nasie van de Chinees met babi pangang, daar doe je mij een plezier mee. Zo erg is het nu ook weer niet.
Ik geniet van een gezellige avond in een restaurant, maar zodra een ober komt uitleggen wat er op mijn bord ligt, haak ik af. De wijn die ik drink is rood en lekker. Ik ken iemand die precies weet wat de temperatuur van de wijn moet zijn. Hij proeft rood fruit en tannine en kan mij vertellen hoe de afdronk is. Ik heb die kennis allemaal niet. Rood fruit vind ik lekker in een bakje met yoghurt. Tannine ben ik bij Albert Heijn nog nooit tegen gekomen en ik heb dus geen idee hoe dat smaakt. Als ik een biertje bestel, is dat per definitie een pilsje. Ingewikkelder hoeft niet. Bij mooi weer, permitteren mijn vrouw en ik ons wel eens een lunch op een gezellig terras. Steeds vaker lees ik dan hele ingewikkelde dingen op de kaart. Zodra ik dan het broodje bal of kroket tegen kom, haal ik opgelucht adem. Voor de variatie bestel ik ook wel eens een uitsmijter of een pannenkoek. Mijn gedrag roept soms verbazing en zelfs onbegrip op. Op zo’n moment vraag ik mij dan af of er in onze inclusieve samenleving misschien ook nog een plekje mag zijn voor de culinaire barbaar?