Vrijdagavond half elf. De straten zijn zeiknat, maar het regent niet. Ik gok het erop. Zo’n regenpak aantrekken in de fietsenstalling is altijd een gedoe. Na tien minuten begint het te spetteren en weer vijf minuten later heb ik spijt dat ik dat pak niet heb aangetrokken. Nu is het te laat. Ik ben al halverwege en toch al nat. Onder het viaduct stop ik toch maar even om mijn bril af te zetten. Brildragers weten dat het zicht er niet beter op wordt in de regen. Terwijl ik in het donker de brillenkoker zoek, schrik ik mij het apelazarus van een enorme knal. Het is december, dus de jongetjes krijgen weer de kans om hun mannelijkheid te tonen met illegaal vuurwerk. Nog geen twee tellen later gaat er aan de andere kant van de middenberm een auto vol in de remmen. Er stapt een jonge vrouw met hoofddoek uit. Niet dat die hoofddoek relevant is voor het verhaal, maar dan heeft u een beeld van het tafereel. Ze loopt woest op mij af en schreeuwt: “Was jij dat net met dat vuurwerk!? Ik zit met twee kinderen in de auto en bots bijna tegen die wegversmalling aan.” Ik kijk haar verbaasd aan. “Doe even rustig mevrouw. Ik schrok net zoals u. Zie ik eruit alsof ik met vuurwerk loop te spelen? Trouwens, u staat midden op de weg, dat is nogal gevaarlijk.” De jonge moeder geeft geen antwoord en beent door naar het kruispunt. “Als ik hem zie, gaat hij eraan.” “Die vind je niet. Denk aan je kinderen!”, roep ik nog. Geen reactie. Ik laat haar en stap weer op mijn fiets. Onderweg krijg ik een douche van een auto die lekker hard door een hele grote plas rijdt. Ach, ik ben bijna thuis. Het weekend begint. Waar zal ik mij druk over maken?