Picasso

Kunst is een fascinerend fenomeen. Waarom wordt de ene kunstenaar wereldberoemd en schathemeltje rijk en sterven de meesten een armzalig armoedige dood? Dat Rembrandt van Rijn een groot kunstenaar was staat buiten kijf. Als je in de zeventiende eeuw in staat bent om een imposant schilderij te maken als de Nachtwacht, dan verdien je eeuwige roem. Een paar jaar geleden zag ik het schilderij “Meisje met de parel” van tijdgenoot Johannes Vermeer in het Mauritshuis en verbaasde mij over de iconische status ervan. Natuurlijk is het knap geschilderd, maar het is maar een klein werkje. Misschien heeft het te maken met het oeuvre van Vermeer, dat niet zo heel erg groot is. Schaarste drijft de prijs op en de waarde van het werk blijkt nogal relevant voor het aanzien van een kunstenaar. Die economische wet lijkt Vincent van Gogh tweehonderd jaar later niet helemaal begrepen te hebben. Hij schilderde er lustig op los en raakte zijn werk aan de straatstenen niet kwijt. Toen Vincent zijn noodlottige loodje legde stond Pablo Picasso aan het begin van zijn lange leven. Ik was een paar dagen geleden in zijn geboortestad Malaga en bezocht natuurlijk het museum dat daar aan hem gewijd is. De man kon best aardig tekenen en schilderen en met klei kon hij ook goed overweg, maar om nou te zeggen dat hij kon tippen aan het niveau van onze Vincent. En als je zijn werk bekijkt, is meteen duidelijk dat hij meestal niet zoveel tijd stopte in het maken van een schilderij. Als ik op de middelbare school het werk van Pablo bij mijn tekendocent ingeleverd zou hebben, zou hij geweigerd hebben om er een cijfer onder te zetten. Hij zou mij wegsturen met de woorden: “Dat heb je in een half uurtje in elkaar gedonderd. Opnieuw!” En toch wist Pablo Picasso naam te maken met zijn werk en kon hij er wel zeer riant van leven. Ik probeer ook wel eens de kunstenaar uit te hangen en heb mij daarom in het museum toch een paar keer afgevraagd hoe die gast dat toch in hemelsnaam gelukt is.